Terug naar overzicht

De gouden vlieger

Kosztolányi Dezső

Mari Alföldy

RomanEditie nr. 64 / 2013
door: Wim Kersbergen

Zojuist gelezen: 

Az aranysárkány / De gouden vlieger van Kosztolányi Dezső.

 

Hij stond al een tijdje, nog ongelezen, op mijn E-reader “Az aranysárkány”. Ik was er nog niet aan toegekomen, er was nog zoveel moois te lezen. Ik had mij al weleens afgevraagd wat Kosztolány voor ogen zou hebben met een “gouden draak”. Totdat ik de recent verschenen Nederlandse vertaling in de winkel zag. O ja,  “sárkány” betekent naast “draak” natuurlijk ook gewoon “vlieger”!

Het boek dat ik aan het lezen was (toevallig ook een Kosztolányi) maar even aan de kant gelegd en “Az aranysárkány” gelezen. Eerst het Hongaarse origineel en daarna de Nederlandse vertaling “De gouden vlieger”.

 

We zijn weer terug in Sárszeg, het stadje dat we nog kennen uit een eerdere roman van Kosztolányi “Pacsirta/Leeuwerik”. Een stad gemodelleerd naar Szabadka, de plaats waar de schrijver is geboren  als zoon van een docent wis- en natuurkunde. De plaats ook waar hij aan het gymnasium begon; waarvan hij na een conflict met zijn docent Hongaars weggestuurd werd.

“Sárszeg, waar niets mooi is, alleen de lucht door de bladeren van de bomen”.

 

Het verhaal begint met een pistoolschot. De aandacht is direct gevangen. Wat is er gebeurd? Een aanslag? Moord? Het blijkt te gaan om het startschot van een hardlooptraining. Naast het gevoel van opluchting blijft er toch een dreiging in de lucht hangen.

De leerlingen van het gymnasium zijn voor dag en dauw al in het stadsbos. Daar is Vili, de kampioen die daarnet bij de training nog een nieuw record liep. We zien Tibor die, in plaats van mee te doen met de sporters, wegglipt voor een afspraakje met Hilda, de dochter van hun klassedocent. Zij heeft hem iets belangrijks te vertellen. De knapste leerling van de klas, Dezső, die elke week zijn boeken opnieuw kaft met zijdepapier, komt tegen zijn gewoonte in ook in de vroegte naar het bos. Terwijl alle andere leerlingen toch een hekel aan hem hebben want “Zo goed kunnen leren als hij, dat is weerzinwekkend”.

Het is feest, 1 mei, maar de sfeer is niet feestelijk. 's Morgens vroeg al worden seringen kaalgeplukt, bloemen vertrapt en vogelnesten leeg gehaald. Voor achten is het al een schransen en zuipen in het stadsbos......

 

Dan is er de vlieger. Iedereen kijkt ernaar en praat erover. De vlieger brengt opwinding en vrolijkheid. Glinsterend goud trekt hij langs de blauwe hemel richting het gymnasium. Drie docenten zien hem ook. De oude geschiedenisdocent Tálas, de leerlingen nemen hem voortdurend op de hak en hij vindt alles goed. Hij kan alleen nog maar dromen van alle vliegers die hij vroeger zelf heeft opgelaten. Fóris, de jonge docent Grieks en Latijn. Tevergeefs probeert hij de jeugd eronder te houden met ijzeren dicipline. Hij ziet geen vlieger maar een draak. Een gifblazend monster dat de dood brengt, een gevaar voor de orde. En dr. Antal Novák, docent wis- en natuurkunde en mentor van de examenklas. Hij probeert een streng maar rechtvaardig midden te vinden. Hij ziet in de vlieger een didactisch instrument, een middel om een les over electriciteit te illustreren. Al tien jaargangen studenten heeft hij begeleidt naar het gevreesde eindexamen, de poort naar volwassenheid. Begin van het echte leven. Of het einde? Zijn levensmissie is: de jeugd en daarmee de wereld, te vormen. Maar de werkelijkheid is anders, weerbarstiger. Niet elke leerling is te kneden. Een enkeling haalt het examen niet of moet van school worden gestuurd.

Het lot neemt een aantal dramatische wendingen, zowel op het gymnasium als thuis waar hij als weduwnaar zijn zeventienjarige dochter Hilda in zijn ééntje moet opvoeden. Ruw wordt zijn wereldbeeld verstoord, één voor één vallen al zijn zekerheden weg. Steeds groter wordt zijn vertwijfeling, vooral over zichzelf.

 

Het verhaal eindigt met een pistoolschot. Weer is er opwinding, maar ook die ebt weg en het leven vervolgt zijn niet te stuiten loop. Wat blijft zijn herinneringen aan een voorgoed voorbijgegane tijd.

 

“De gouden vlieger” is een prachtig boek. Misschien wel de beste roman van Kosztolányi. De wendingen in het verhaal volgen elkaar in hoog tempo op. De sfeertekeningen van de stad, de school, de leerlingen en de docenten in de nadagen van het Hongaarse Koninkrijk zijn geweldig. De nieuwe tijdgeest rammelt aan de poort en legt de “Gesel” over de ruggen van weerloze brave burgers.

 

De vertaling van Mari Alföldi verdient een ereprijs! De poëtische taal van Kosztolányi komt volledig tot zijn recht. De compacte structuur van het Hongaars zie je steeds terug in prachtige, rijke Nederlandse volzinnen zonder dat het gekunsteld aandoet.

 

“Az aranysárkány/De gouden vlieger” ik heb er van genoten! Ik ga nu weer verder lezen in dat andere boek van Kosztolányi waarin ik al begonnen was, “Bölcsőtől a koporsóig”. “Van de wieg tot het graf”. Een bundel persoonstekeningen gerangschikt naar leeftijd, nationaliteit of beroep. Misschien een tip voor een volgende vertaling...

 

Wim Kersbergen

Terug naar overzicht

Hongaarse Literatuur