Geteld, geteld
Bánffy Miklós
Rebekka Hermán Mostert
Stom toevallig zag ik een paar jaar geleden Geteld, geteld van graaf Miklós Bánffy (1873-1950) liggen bij een bekende Haagse boekhandel aan de Frederik Hendriklaan. 'Wie zoekt die vindt,' was mijn gedachte vooraf. En niets is zo plezierig en rustgevend als een beetje naar planken vol met boeken staren.
Opvallen deed het boek absoluut. Vanwege (1) een imposante omvang van ruim 670 bladzijden, (2) een mystieke vervaagde zwart-wit foto op de voorkant, met in de verte een Transsylvaans kasteel, aangevuld met lofuitingen van Péter Esterházy en (3) een verlokkende achterflap met een beschrijving van de dynamische wereld van de hoofdpersoon, de jonge graaf Bálint Abády.
Een snelle blik op het voorwoord van Jaap Scholten – bekend van onder andere Kameraad Baron (over een reis door de verdwijnende wereld van de Transsylvaanse aristocratie) – was genoeg voor een paar rappe stappen naar de kassa.
Waar moet je beginnen om Geteld, geteld - de Hongaarse titel Megszámláltattál staat voor Mene mene (tekel), 'je dagen zijn geteld', dat ook wel wordt weergegeven als 'geteld, geteld') – in het kort te duiden? Een historische roman die vol zit met nostalgische overpeinzingen, observaties en andere beschouwingen over een wereld van begin twintigste eeuw waarin de aristocratie in de Oostenrijk-Hongaarse Monarchie nog de machtsstructuren bepaalden, de koetsier de hoge edelen van hot naar her brachten, huwelijken vooral werden gesloten in het belang van aanzienlijke families en minder of helemaal niet uit liefde voor elkaar, titels bij geboorte de determinanten waren voor de rest van het leven, geestdriftige patriotten opleefden door plicht, roeping en vaderlandsliefde, en de dagen gevuld werden met paardenrennen, jachtpartijen, flirten met de schone ietwat hautaine dochter van de baron uit een plaatsje verderop met zo’n prachtig landgoed en leuk appartementje in de heuvels van Buda, een hapje en een drankje op een kasteel, met wat goede vrinden onder het genot van sigaren bij de open haard mopperen over de hoge belastingen en andere opgelegde wetten vanuit Wenen en in de avond een bal. Adel verplicht.
Een wereld die na de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Trianon als sneeuw voor de zon, met een soort van vingerknip, was verdwenen. Voortaan bepaalde en bezette nu echt het volk de machtsstructuren.
Hadden ze – de aristocratie – wel door in welke vooravond ze beland waren? Abády kreeg als diplomaat in opleiding 'niet veel anders te zien dan de oppervlakte van het bestaan. Hij had als het ware in een plantenkas geleefd…'. De afspraken van het Compromis van 1867 telden! Ruim veertig jaar oud of niet. Toch bleef het verlies in de vrijheidsstrijd – ondanks de Ausgleich – onverteerbaar. Bánffy beschrijft 1849 als een 'smadelijke capitulatie' van Hongarije.
De ingewikkelde (juridische) relatie tussen Oostenrijk en Hongarije blijft bij Bánffy niet onderbelicht. Eigenlijk is die er nog steeds. Over en weer. Hoe groot was de vreugde niet in Hongarije toen Oostenrijk op het EK voetbal 2016 werd verslagen, met als spot van middelpunt kaiser Franz Joseph. Een Oostenrijkse studente vertelde me ooit in 2006 dat ze moest lachen om de Hongaren: ze vieren jaarlijks op 15 maart een verloren revolutie!
Geteld, geteld is een transfer naar Transsylvaanse plaatsen zoals Kolozsvár, Vásárhely (Marosvásárhely), Balavásár, Vár-Siklód en Dénestornya (zoals het kasteel te Bonchida door de familie Bánffy werd genoemd) en vormt het eerste deel van Bánffy’s befaamde Transsylvaanse trilogie. De diplomaat en de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken schreef het boek in 1934. Oftewel tijdens het interbellum. Toen viel Transsylvanië al onder Roemeens gezag. Met de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie in 2007 keerde Transsylvanië terug in Europa. Het eerste deel is een imposante vertaling van Rebekka Hermán Mostert. Hopelijk worden ook het tweede en derde deel in het Nederlands vertaald.
Vooraf vreesde ik een traag verhaal, verwikkeld in een benepen afstandelijke gemeenschap, zonder enige ontwikkelingen en gevuld met lange inhoudsloze, oppervlakkige conversaties en beschrijvingen. Dat is niet het geval. Integendeel. Als je goed door het dagelijkse wel en wee van de af en toe saaie Abády heen prikt, verschijnt er een grondige, intelligente en kritische verdieping van een wereld uit vervlogen tijden. Met humor en wat spot naar de aristocratie kijkt Bánffy – dus zelf een graaf! – terug op die tijd in Hongarije en Transsylvanië. Esterházy noemde hem 'de kroniekschrijver van de bijna verloren gewaande adel'. De verdwenen wereld wordt door de graaf bezongen met liefde. En ironie.
Zou die wereld nog terugkeren? Voorlopig niet. Wat gelukkig nog rest zijn boeken zoals die van Bánffy en Scholten.
Tim Baas