In korte, scherpe zinnen schetst Szilárd Borbély, door de ogen van een kind, een jongen, het harde, nietsontziende en genadeloze leven in een gehucht in een uithoek van Hongarije. De tijd: eind jaren zestig van de vorige eeuw.
Het verhaal begint met een pistoolschot. De aandacht is direct gevangen. Wat is er gebeurd? Een aanslag? Moord? Het blijkt te gaan om het startschot van een hardlooptraining. Naast het gevoel van opluchting blijft er toch een dreiging in de lucht hangen.
Een bijna verlaten gehucht, kolonie, collectieve landbouwgemeenschap vormt het decor van het verhaal. Ook de laatste achterblijvers zijn van plan te vertrekken maar eerst moet het laatste jaar werk nog uitbetaald worden en dat gaat vandaag gebeuren. Dan gaat het gerucht dat Irimias terug komt.
“Kaffka, met dubbel f en nee, geen familie van…” – zo moest ik vaak, aan een niet-Hongaarstalig gezelschap, de auteur voorstellen aan wie ik mijn proefschrift wijd.